• klip·per
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘type zeilschip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1852 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord klipper klippers
verkleinwoord - -

de klipperm [4] [5]

  1. (scheepvaart) snel zeilschip met scherpe boeg en een of meer masten
90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[6]