• kles·se·bes
enkelvoud meervoud
naamwoord klessebes klessebessen
verkleinwoord

de klessebesv

  1. praatzieke vrouw
    • ,,Er werd altijd gezegd dat het NSB-cabaret weliswaar moreel verwerpelijk was, maar technisch heel goed. Van Cabaret De Watergeus werd het omgekeerde beweerd. Uit de cd's blijkt echter dat het NSB-cabaret artistiek gezien buitengewoon slecht was. De teksten van Jacques van Tol zijn wel sterk en behoorlijk geraffineerd - vooral de beruchte dialogen van Keuvel en Klessebes – maar de uitvoering is tenenkrommend amateuristisch en truttig. Ze konden voor dat programma alleen maar derderangs artiesten krijgen.[2] 
  1. babbelaar, babbelkous, keuvelaar, kletskous
vervoeging van
klessebessen

klessebes

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klessebessen
    • Ik klessebes. 
  2. gebiedende wijs van klessebessen
    • Klessebes! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klessebessen
    • Klessebes je? 
90 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Wilfred Takken 2 mei 2005
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be