klepperen
- klep·pe·ren
- In de betekenis van ‘een kleppend geluid geven’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
- frequentatief gevormd uit kleppen met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klepperen |
klepperde |
geklepperd |
zwak -d | volledig |
klepperen
- voortdurend een kleppend geluid maken
- Het woord klepperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klepperen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "klepperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be