klapperen
- klap·pe·ren
- In de betekenis van ‘klepperen’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
- frequentatief gevormd uit klappen met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klapperen |
klapperde |
geklapperd |
zwak -d | volledig |
klapperen
- inergatief snel en luidruchtig tussen twee standen heen en weer wentelen
- De vleugels van de opvliegende duif klapperden luid en hij schrok daar een beetje van.
- Het woord klapperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klapperen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "klapperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be