Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klep·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘een kleppend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in 1346 [1]
  • [werkwoord] van Middelnederlands cleppen "een klappend geluid voortbrengen"
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kleppen
klepte
geklept
zwak -t volledig

Werkwoord

kleppen

  1. een klappend geluid voortbrengen
    • Hij hoorde zijn brievenbus kleppen. 
  2. het geluid van een klepel tegen een klok voortbrengen
    • De klokken klepten luid voor mij en Jimmy Boy. [2]
  3. (figuurlijk) voortdurend blijven praten over onbelangrijke onderwerpen
    • Het ging helemaal nergens over, maar ze bleef maar kleppen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de kleppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klep

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Meer informatie