• klem·zet·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klemzetten
zette klem
klemgezet
zwak -t volledig

klemzetten

  1. (ook (figuurlijk)) iets of iemand dusdanig benaderen dat hij geen kant meer op kan
     Trekkers zetten ALDI-vrachtwagen klem in Drachten: Een kleine groep boeren blokkeert woensdagochtend opnieuw een distributiecentrum van ALDI in Drachten. Eén van de ALDI-vrachtwagens buiten de hekken kon door drie trekkers geen kant meer op.[1]
  2. (verkeer) met een wielklem bereiken dat een voertuig onbeweeglijk wordt
vervoeging van
klemzetten

klemzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van klemzetten
    • ...dat wij klemzetten. 
    • ...dat jullie klemzetten. 
    • ...dat zij klemzetten. 
  1.   Weblink bron “Trekkers zetten ALDI-vrachtwagen klem in Drachten” (6 juli 2022), NU.nl