kissebissen
- Geluid: kissebissen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɪsəˌbɪsə(n) / (4 lettergrepen)
- kis·se·bis·sen
- In de betekenis van ‘vitten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1784 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kissebissen |
kissebiste |
gekissebist |
zwak -t | volledig |
kissebissen
- inergatief langdurig een twistgeprek voeren
- Zij zaten weer de hele tijd te kissebissen.
- Het woord kissebissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kissebissen" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kissebissen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be