• ki·ne·sisk
Naar frequentie 2989

kinesisk

  1. (taal) Chinees


  • ki·ne·sisk
Naar frequentie 3673

kinesisk

  1. (taal) Chinees


  • ki·ne·sisk
Naar frequentie 6727
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud kinesisk mer kinesisk mest kinesisk
o enkelvoud kinesiskt
meervoud kinesiska
bepaald / zwak
alle vormen kinesiska mer kinesisk mest kinesiska
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
kinesiske
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud kinesisks mer kinesisks mest kinesisks
o enkelvoud kinesiskts
meervoud kinesiskas
bepaald / zwak
alle vormen kinesiskas mer kinesisks mest kinesiskas
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
kinesiskes

kinesisk

  1. (demoniem) Chinees
Demoniemen bij Kina in het Zweeds

inwoner: kines • inwoonster: kinesiska • bijvoeglijk: kinesisk