• kin·der·li·chaam
enkelvoud meervoud
naamwoord kinderlichaam kinderlichamen
verkleinwoord

het kinderlichaamo

  1. het lichaam van een jong mens
     Het was alsof het huilen en het verdriet het tengere kinderlichaam vulden met adrenaline, die het moeilijk zo niet onmogelijk maakte om in te slapen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496