• kerst·krib·be
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstkribbe kerstkribben
kerstkribbes
verkleinwoord kerstkribbetje kerstkribbetjes

de kerstkribbev / m

  1. (kerst) kerstversiering in een kerststal waarbij het kindje Jezus in een voederbak gelegd is
    • Rond de kerstkribbe stonden Maria, Jozef, herders, schapen, engelen en de wijzen uit het oosten. 
     Ze had honderden details herkend, de kerstboomversiering, de kerstkribbe, de decoraties, het serviesgoed, de tafelkleden, de bedienden die meededen met de dans om de boom, alles. Ook Eric zou er behoorlijk veel van herkennen door de Kerstmissen in Saltsjôbaden.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149