keldergewelf
  • kel·der·ge·welf
enkelvoud meervoud
naamwoord keldergewelf keldergewelven
verkleinwoord

het keldergewelfo

  1. holle ruimte ruimte onder een gebouw met een gemetselde, gebogen, schaalvormige bouwconstructie als zoldering
     De bedelaars, 't hutje, de treden Van 't keldergewelf, en de vrees Van 't dovende kaarsje beneden, Toen Hij uit de doden herrees.[2]
     De drie etages diepe schatkamer bevindt zich in de keldergewelven van de kerk. Er liggen relikwieën die gedateerd zijn op het begin van de jaartelling. De kerk stelt dat de staf en keten van Petrus in de kerk zijn te vinden. Nuchtere protestanten hebben daar zo hun gedachten bij, maar dat de schatten oud en waardevol zijn, valt niet te ontkennen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Wim Hulsman
    “Keulse Dom in 3D te bezichtigen” (8 september 2012), Reformatorisch Dagblad