• kat·te·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord katterigheid katterigheden
verkleinwoord

de katterigheidv

  1. een vervelend lichamelijk gevoel dat kan ontstaan na overmatig alcoholgebruik
     Quispel had bij het ontbijt nooit iets anders gedronken dan een half flesje champagne tegen zijn katterigheid.[2]
     Drie van de vier vrienden, onder wie Sebastiaan, rijden in dezelfde auto naar Amsterdam, om Sebastiaan af te zetten. Ze zitten meer dan tien uur met elkaar in de auto. Niemand voelt zich ziek, los van de gebruikelijke katterigheid na een week après-ski.[3]
  2. een teleurgesteld gevoel dat ontstaat na aanvankelijke euforie
     Het enige wat bereikt wordt, is een tijdelijke illusie van verandering. Zie ook de mars der indignado’s naar Brussel die in volstrekte katterigheid verzandde.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Ruben Koops
    “Coronapatiënt Sebastiaan: ‘Na 3 dagen koorts gaat het wat beter’” (13 maart 2020), Het Parool
  4.   Weblink bron “Gezellig demonstreren” (28/10/2011), HP de Tijd