karkó
- kar·kó
- uit het Antiliaans-Nederlands
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karkó | karkós |
verkleinwoord |
- (buikpotigen) Strombus gigas roze vleugelhoorn
- ▸ De karkó of roze vleugelhoorn bijvoorbeeld, het grote schelpdier dat de Arawak-indianen al van proteïnen voorzag, is beschermd, ook al maken Antillianen thuis nog wel eens een pannetje sòpi di karkó (karkósoep).[1]
- Het woord karkó staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Guido Derksen“Hier eet tout bekend Nederland op Bonaire” (04-03-2019), Tubantia