Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kans·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kansloosheid kansloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kansloosheidv

  1. het kansloos zijn
    • De kansloosheid van dit nieuwe bestuurlijke initiatief was voor iedereen duidelijk, maar het leek toch dat er wat aan het probleem werd gedaan. 
Synoniemen
  1. hopeloosheid, uitzichtloosheid

Gangbaarheid