Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kal·mink
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kalmink
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het kalminko

  1. aan een zijde glazende wollenstof die men als stoelbekleding gebruikt
Synoniemen

Gangbaarheid

6 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen