• ka·len·der·spreuk
enkelvoud meervoud
naamwoord kalenderspreuk kalenderspreuken
verkleinwoord kalenderspreukje kalenderspreukjes

de kalenderspreukv / m

  1. een 'wijze' spreuk of citaat die op een kalender vermeld staat
     ' 'Is dat de kalenderspreuk van de dag?' 'Volgens mij komt het uit Batman.[1]