Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·das·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grondbeschrijving’ voor het eerst aangetroffen in 1828 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kadaster kadasters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kadaster o [3]

  1. (juridisch) openbaar raadpleegbaar register waarin de onroerende goederen en hun eigenaars staan vermeld
  2. dienst voor het bijhouden en bewaren van voornoemde gegevens
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen