kaarsenmaker
- kaar·sen·ma·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaarsenmaker | kaarsenmakers |
verkleinwoord |
- (beroep) producent van (was)kaarsen
- ▸ 's Morgens waren er twee platte bakken gebracht door de kaarsenmaker, vol vetglaasjes, ordelijk naast elkaâr, dat je ze natellen kon.[2]
- bedrijf dat kaarsen maakt
- ▸ De 225 werknemers van de Heerhugowaardse kaarsenmaker Parcan hopen op een snelle oplossing, nu hun werkgever binnen een week tijd in surseance van betaling is geraakt en vervolgens failliet verklaard.[3]
- Het woord kaarsenmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294
- ↑ Weblink bron “225 werknemers in onzekerheid bij failliete kaarsenmaker” (Zaterdag 25 februari 2017, 17:17), NOS