Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaak·chi·rurg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaakchirurg kaakchirurgen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kaakchirurgm

  1. (beroep) (medisch) een chirurg gespecialiseerd in operaties die betrekking hebben op de kaak en de omgevende weefsel zoals het gebit
    • Er staat een juf voor de klas die deze week bij de kaakchirurg is geweest. Haar wang is dik en ze heeft al twee nachten niet geslapen van de pijn. Maar ze is wel naar school gekomen, vertelt Ellen van Dorssen, directeur van basisschool Avonturijn in Hilversum. Waarom? Omdat de juf er wil zijn voor haar leerlingen. Want als zij zich ziek meldt, is er geen vervanger. En moeten de kinderen naar huis. [1] 
    • Marga: „Ik ben opgeleid tot mondheelkundig assistente en heb bij een kaakchirurg in een Gronings ziekenhuis gewerkt. Toen we in Zweden woonden, hebben we onze kinderen geadopteerd, een dochter uit Thailand en een zoon uit Zuid-Korea. Weer terug in Nederland ben ik meubels gaan ontwerpen en maken, die ik tentoonstelde en verkocht. We zijn enthousiaste mensen, dat komt door ons verblijf in het buitenland, daar hebben we veel gezien en meegemaakt.”[2] 
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC uliette Vasterman 28 november 2016
  2. NRC Friederike de Raat 9 september 2016