2e persoon:
naamval

enkelvoud
meervoud
(beleefd enkelvoud)
nominatief tu jūs
genitief tevis jūsu
datief tev jums
accusatief tevi jūs
instrumentalis tevi jums
locatief tevī jūsos

jums

  1. datief mv aan jullie, voor jullie
  2. instrumentalis mv met jullie
  3. datief (beleefd) aan u, voor u (enkelvoud)
  4. instrumentalis (beleefd) met u (enkelvoud)