• jam·bo·ree
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘internationaal padvinderskamp’ voor het eerst aangetroffen in 1920 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord jamboree jamborees
verkleinwoord

de jamboreem [3]

  1. een grote bijeenkomst van scouts in de leeftijd van 14 tot 17 jaar uit landen verspreid over de gehele wereld die eens per 4 jaar wordt georganiseerd
    • Waarom zorgen de dagelijkse uitzendingen van Opium op Oerol (AVRO-TROS) elk jaar in juni weer voor een soort van energie-injectie? Inhoudelijk is het telkens in grote lijnen hetzelfde: Cornald Maas ontvangt tegen zonsondergang in een duinpan op Terschelling een omvangrijk festivalpubliek, een muzikale gast en een Bekende Nederlander die bekent nooit eerder het festival bezocht te hebben en dat zeer te betreuren. Er zijn twee reportages van voorstellingen (waarvan een bezocht door de BN’er van dienst) en een duo kleinkunstenaars (dit jaar de rappende Dos Hermanos) levert commentaar op eigenaardigheden van deze jamboree van kunstliefhebbers van middelbare leeftijd.[4] 
    • In mijn woonplaats is onlangs een natuurgebied platgemaaid om als evenemententerrein te gaan dienen voor een Jamboree. De 'wilde' runderen zijn naar elders verplaatst om de weg vrij te maken voor de padvinders. Ik dacht dat natuur iets was waar geen mensenhand aan te pas is gekomen. Ik vind het allemaal best, maar noem dit soort gebieden geen 'natuur'. Wildpark lijkt mij een betere benaming voor deze stukjes aangelegd groen in Nederland.
      [5]
       
82 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[6]