• jaar·in·ko·men
enkelvoud meervoud
naamwoord jaarinkomen jaarinkomens
verkleinwoord

het jaarinkomeno

  1. (economie) wat men in een jaar verdient
     ... mensen die, hoewel ze de buurt aan het eind van de jaren zestig zelf Dumbo hadden genoemd in de ijdele hoop dat de naam de projectontwikkelaars zou afschrikken, nu werden verdrongen door mensen met een jaarinkomen van boven de honderdduizend dollar.[1]
     Eerder hadden de voetbalclubs in de hoogste Engelse divisie de spelers gevraagd dertig procent van hun jaarinkomen in te leveren, maar daar stak spelersvakbond PFA een stokje voor.[2]
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Spelers Arsenal leveren loon in, maar kunnen dat geld weer terugverdienen” (21-04-2020), NOS