jaargang
- jaar·gang
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tijdschriftafleveringen van één jaar’ voor het eerst aangetroffen in 1836 [1]
- samenstelling van jaar en gang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jaargang | jaargangen |
verkleinwoord | jaargangetje | jaargangetjes |
de jaargang m
- de in één jaar uitgegeven afleveringen van een tijdschrift
- Hij heeft alle jaargangen van De Gids verzameld.
- Het woord jaargang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jaargang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "jaargang" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be