inzwelgen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·zwel·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in bw en zwelgen ww
Werkwoord
inzwelgen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inzwelgen |
zwolg in |
ingezwolgen |
klasse 3 | volledig |
- heel snel opeten of drinken
- (figuurlijk) wegspoelen
- ▸ De groote Noordzee, die gij zo jubelend inhaalt, zal u inzwelgen.[2]
Synoniemen
- [1] opslokken
Gangbaarheid
- Het woord 'inzwelgen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inzwelgen" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Voorspeld werd: Nooit meer een koning op de troon” (24-05-2013), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be