• in·wer·per
enkelvoud meervoud
naamwoord inwerper inwerpers
verkleinwoord

de inwerperm

  1. (sport) iemand die de bal door gooien weer in het spel brengt bij voetbal
    • Gebruikelijk is het, in zulke gevallen de bal naar de inwerper terug te plaatsen, die dan met een ferme trap voor verdere expeditie kan zorgen, maar men zorge ook hier weer voor variatie, daar de tegenpartij zulke manoeuvres direct doorziet. [2] 
79 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. (1948)–Ad van Emmenes, C.H. Geudeker Beter voetbal
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be