• in·voel·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen invoelbaar invoelbaarder invoelbaarst
verbogen invoelbare invoelbaardere invoelbaarste
partitief invoelbaars invoelbaarders -

invoelbaar

  1. te voelen wat een ander voelt alsof je het zelf voelt
    • „Weet je wat grappig is aan de slogan ‘Vluchten doe je niet zomaar’? Dat het waar is.” Nobody Home maakt dat invoelbaar. [1] 
  1. Joke Beeckmans NRC 30 juli 2015