• in·ter·ve·nië·ren, in·ter·ve·ni·eren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tussenbeide komen’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • afgeleid van het Franse intervenir (met het voorvoegsel inter- en met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
interveniëren
intervenieerde
geïntervenieerd
zwak -d volledig

interveniëren

  1. inergatief zich mengen in een conflict of op een markt
    • Toen de spelers slaags raakten, intervenieerde de scheidsrechter al snel. 
84 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]