internetveiligheid

  • in·ter·net·vei·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord internetveiligheid -
verkleinwoord - -

de internetveiligheidv

  1. (informatica) de veiligheid t.a.v. gebruikersgegevens en toegang tot informatiesystemen op internet
    • De Japanse minister die sinds vorige maand is belast met de internetveiligheid in zijn land, heeft toegegeven dat hij nog nooit van zijn leven een computer heeft gebruikt. Hij laat dat naar eigen zeggen over aan zijn ondergeschikten. [1]