Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·spec·tie·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inspectiereis inspectiereizen
verkleinwoord inspectiereisje inspectiereisjes

Zelfstandig naamwoord

de inspectiereisv / m

  1. reis die gemaakt wordt om zaken te controleren
     En nog slechts in beslag genomen door gedachten over zijn aanstaand vertrek en zijn inspectiereis, ging hij zijn kamer binnen en vroeg de portier, die hem begeleidde, naar zijn bediende.[2]
     Noord-Korea's leider brengt een bezoek aan de legerbasis op het Jangjae eilandje, vlakbij de grens met Zuid-Korea. Vanaf dat eilandje opende Noord-Korea in 2010 het vuur op een nabijgelegen Zuidkoreaans eilandje. Vier Zuidkoreanen kwamen daarbij om; 19 raakten gewond.Kim's inspectiereis valt samen met de oplopende spanning op het Koreaanse schiereiland.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen