insinueren
- Geluid: insinueren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɪnsinyˈwerə(n) / (5 lettergrepen)
- in·si·nu·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedekt aantijgen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse insinuer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
insinueren |
insinueerde |
geïnsinueerd |
zwak -d | volledig |
insinueren
- iemand ergens van beschuldigen zonder dat duidelijk te zeggen
- De baas insinueerde dat de verpleegkundige de tabletten had kwijtgemaakt.
- Het woord insinueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insinueren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "insinueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ insinueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be