inpekelen
- in·pe·ke·len
- samenstelling van in bw en pekelen ww [1]
- samenstellende afleiding van in (voorzetsel) en pekel (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en dat de onbepaalde wijs van een werkwoord vormt[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inpekelen |
pekelde in |
ingepekeld |
zwak -d | volledig |
inpekelen
- overgankelijk ter conserving in de pekel zetten
- Een andere populaire legende is die van de drie jongelingen die door een herbergier waren geslacht en als vlees voor de volgende dag waren ingepekeld.
- Het woord inpekelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inpekelen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be