[1] inlegger
  • in·leg·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord inlegger inleggers
verkleinwoord inleggertje inleggertjes

de inleggerm

  1. iets dat je in een onderbroek of slipje kunt dragen om ongewenst verloren urine op te vangen
    • Op de achterkant stond in allerlei fascinerende talen een korte omschrijving van het product dat van Zweedse origine bleek te zijn. In het Ests: „Eriti õhuke põiepidamatuse kaitse meestele.” In het Tsjechisch: „Extra tenká a diskrétni absorpcni pomucka pro muze s velmi lehkýcm únikem moci.” Hoe heerlijk ongecompliceerd staken daar het Duits en ons Nederlands bij af. „Extra dünner Hygieneschutz in Schwarz für Männer bei leichtem Harnverlust.” „Extra dunne inlegger voor mannen bij verlies van enkele druppels urine.” [3] 
    • Het ondergoed kreeg de naam Trizz en is gemaakt van katoen en elasthan. Wermelink: " Hij sluit goed aan. Dat is belangrijk bij incontinentie. Het maandverband of de inlegger moet immers goed blijven zitten en niet gaan schuiven." [4] 
    • Dat incontinentiemateriaal er in soorten en maten is, had Anneke Pool zich altijd wel gerealiseerd. Maar tot een paar maanden geleden reikte haar kennis niet zo ver dat ze het verschil tussen luiers van Tena Comfort en van Tena Flex gedetailleerd kon aangeven. Inmiddels kan ze dat wel. De Tena Comfort is een B-merk; een inlegger met een bijpassend broekje, met meer kans op ongelukjes en doorlekken. De Flex is door het sluitsysteem speciaal geschikt voor mensen die niet meer mobiel zijn en grote hoeveelheden urine verliezen. Zoals bijvoorbeeld de moeder (94) van Pool. [5] 
  2. iemand die geld op een spaarrekening stort
91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]