• in·kan·ke·ren

inkankeren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkankeren
kankerde in
ingekankerd
zwak -d volledig
  1. steeds verder en dieper ingroeien van een slechte eigenschap in een persoon of organisatie zodat het er een onlosmakelijk en onuitroeibaar onderdeel van gaat uitmaken