• in·kak·ken

inkakken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkakken
kakte in
ingekakt
zwak -t volledig
  1. minder actief worden
    • Maar dat hij alleen maar mag zitten, betekent niet dat hij minder hard rockt. Hij stampt, snuift en stuitert, headbangt, gromt en brult. Om de haverklap roept Grohl dat hij geen zin heeft om in te binden. Het 46-jarige rockicoon staat zichzelf noch het publiek toe om ook maar een moment in te kakken. [1] 
    • Versteegen heeft er vertrouwen in dat het allemaal weer goedkomt. „Mijn motto is: inkakken is bijpakken. De koersen zijn nu laag dus iedereen gaat massaal inkopen. Dan gaan de prijzen vanzelf weer omhoog.” [2] 
    • ‘Sander, de dag is begonnen. We gaan er weer tegenaan.’ Of als ik naar een bijeenkomst in het land rij, is het: ‘Alert zijn, Sander, niet inkakken nu en denken dat je wel een leuke boodschap hebt.’ Anderen vinden dat misschien braaf of naïef, maar het werkt als een tierelier. Het is de beste strategie voor iedereen die hogerop wil.” [3]