• in·drin·ken

indrinken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indrinken
dronk in
ingedronken
klasse 3 volledig
  1. overgankelijk alvast een flinke hoeveelheid alcohol nuttigen, zodat men later minder hoeft te drinken om dronken te worden en dus goedkoper uit is
    • Ze hebben afgesproken over een uurtje naar de Isla te gaan. Eerst even indrinken. Hij heeft nog lang nagedacht over welke kleren hij zou aantrekken. Niets mocht hetzelfde zijn als wat hij gisteren droeg.[2] 
    • Indrinken, doorhalen en leegpompen. (eerst thuis indrinken, dan in de kroeg nog eens stevig doorgaan en dan op de EHBO de maag laten leegpompen).[3] 
  • moed indrinken
proberen minder bang te worden door een alcoholisch drankje te nuttigen
In het café om de hoek bij de uitgeverij drink ik staand aan de bar een wodka met ijs. Ik ben onderweg naar Boox voor mijn functioneringsgesprek met Lousewies Happé. Hoe dichter ik het pand nader, hoe meer ik tegen de ontmoeting opzie. Moed indrinken lijkt me hier gepast. Ik vraag de barman om nog een keer hetzelfde en bedenk wat ik Happé ga vertellen.
[4]
98 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bogaart, Elle van den
    De gele scooter 2003 ISBN 90-269-9756-6 pagina 82
  3. Lineke Nieber 12 december 2011
  4. Levander, Anna
    Morten De Morten Trilogie deel 1 2014 ISBN 9789021455891 pagina 124
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be