inclinar
- in·cli·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inclinar |
inclinaba |
inclinado |
volledig |
inclinar
- onovergankelijk neigen tot, iets weg hebben van
- overgankelijk buigen, kantelen
- overhalen, overreden
- inclinar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española