• in het ka·der van

in het kader van

  1. als onderdeel van (gezegd van activiteiten)
    • Een captain van motorclub No Surrender is maandag opgepakt in het kader van een groot cocaïneonderzoek. [1]
  2. gezien vanuit (gezegd over beoordelingen)
    • „Ik wil het museum menselijker en diverser maken”, vertelde hij deze zomer aan De Telegraaf. Waarop de interviewer vroeg waarom het „diverser” moet. Een heikele vraag, want in het kader van ‘de krant van Wakker Nederland’ klinkt diversiteit al snel als een ander woord voor multiculturalisme, dat troetelbegrip van ‘de culturele elite’, ofwel die Gutmenschen die het altijd zoveel beter menen te weten dan de gewone (‘blanke’) man en vrouw. [2]
  • [2] in het kader staan van
    als richtinggevend onderwerp hebben