[1]: To ildre (Mustela putorius).
Twee bunzingen.


  • il·der
  • Afkomstig van het oudere Nieuwdeense zelfstandige naamwoord "illik", dat van de Middelnederduitse zelfstandige naamwoorden "ilke" en "illeke" komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ilder     ilderen     ildere     ilderne  
genitief   ilders     ilderens     ilderes     ildernes  

ilder m

  1. (roofdieren) bunzing, Mustela putorius  


  • il·der
  • Ontleend aan het Deens, dat van het oudere Nieuwdeense zelfstandige naamwoord "illik" komt, dat weer van de Middelnederduitse zelfstandige naamwoorden "ilke" en "illeke" komt
Naar frequentie 28317
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ilder     ilderen     ildere
ildre
ildrer  
  ilderne
ildrene  
genitief   ilders     ilderens     ilderes
ildres
ildrers  
  ildernes
ildrenes  

ilder m

  1. (roofdieren) bunzing, Mustela putorius  
    «De fleste ildere kommer overens med hunder og katter.»
    De meeste bunzingen kunnen overweg met honden en katten.
  2. (kleding) pelswerk van de bunzing


  • il·der
  • Ontleend aan het Deens, dat van het oudere Nieuwdeense zelfstandige naamwoord "illik" komt, dat weer van de Middelnederduitse zelfstandige naamwoorden "ilke" en "illeke" komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ilder     ilderen     ilderar     ilderane  

ilder m

  1. (roofdieren) bunzing, Mustela putorius  
    «Dei fleste i dag kjenner ilderen som eit kjæledyr.»
    De meeste mensen kennen bunzingen vandaag de dag als een huisdier.
  2. (kleding) pelswerk van de bunzing