• ij·zen
  • In de betekenis van ‘gruwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ijzen
ijsde
geijsd
zwak -d volledig

ijzen

  1. inergatief een gevoel van koude ervaren van schrik of angst
    • Hij ijsde van de aanblik van wat wel een slagveld leek. 
49 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]