ijsvlaktes aan de kunst van Nederland
  • ijs·vlak·te
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsvlakte ijsvlakten
ijsvlaktes
verkleinwoord

de ijsvlaktev [1]

  1. een grote vlakte van bevroren water
    • Ik haalde met de paginarand wat vuil onder mijn nagels weg. Mijn eigen religie bood ook weinig hoop. Maar misschien zag ik het te somber in. Niet iedere christen was zo gemakzuchtig als mijn grefo-vriend. En ondanks de berichten over de opwarming van de aarde, was het de afgelopen dagen toch knap koud. Maar goed, de oude Noren waren er juist van overtuigd dat het hiernamaals uit een grote ijsvlakte bestond. Voor ik daar weer over kon piekeren, deed ik mezelf maar in bed. [2] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ellen Deckwitz 28 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be