ijsmaker
- ijs·ma·ker
- samenstelling van ijs en maker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsmaker | ijsmakers |
verkleinwoord |
de ijsmaker m
- iemand die consumptie-ijs maakt
- Veel Italianen werken in Nederland als ijsmaker.
- iemand die zorg draagt voor het ijs op een ijsbaan
- Haaksbergen had dinsdagavond de eerste marathon op natuurijs. De ijsmakers uit Noordlaren, de eeuwige rivaal, vinden ’s avonds troost in Jägermeister. [1]
- Het woord ijsmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsmaker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Henk Stouwdam 20 januari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be