• ijs·ma·chi·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsmachine ijsmachines
verkleinwoord ijsmachinetje
ijsmachientje
ijsmachinetjes
ijsmachientjes

de ijsmachinev

  1. apparaat waarmee men ijs kan maken
     "Vorig jaar maart moest de ijsbaan een paar weken dicht omdat de ijsmachine kapot was gegaan. Er is voor een miljoen geïnvesteerd in de machines om het ijs weer goed te kunnen koelen, zodat het beter wordt dan de afgelopen jaren."[2]
     Dan op naar Studio Sportwinter en met de medailletaxi naar het Holland House, voor een herbeleving van haar droom van die nacht, maar nu in het echt. Alles loopt uren uit, waardoor de McFlurry waarnaar ze al een week verlangt niet doorgaat: de ijsmachine is al uit en gaat niet meer aan, zelfs niet voor een olympisch kampioen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Joost Smedema
    “Dankzij nieuwe ijsmachine mag Calgary weer hopen op wereldrecords” (Zaterdag 2 maart 2019, 09:58), NOS
  3.   Weblink bron
    Bastiaan Thuijsman
    “Tussen zenuwen en euforie: de gouden olympische dag van Esmee Visser” (Dinsdag 25 december 2018, 09:22), NOS