huissleutel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: huissleutel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- huis·sleu·tel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en sleutel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huissleutel | huissleutels |
verkleinwoord | huissleuteltje | huissleuteltjes |
Zelfstandig naamwoord
de huissleutel m
- de sleutel die past in het slot van de huisdeur (voordeur).
- Toen de kinderen 12 jaar oud waren en naar de middelbare school gingen kregen ze een huissleutel.
Gangbaarheid
- Het woord huissleutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huissleutel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be