huisjongen
- Geluid: huisjongen (hulp, bestand)
- huis·jon·gen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisjongen | huisjongens |
verkleinwoord |
de huisjongen m
- (beroep) knecht voor de bediening in huis
- ▸ De huishouding bleef redelijk draaien. Op Pasar Baru, de markt, was de hele oorlog door eten te koop. En de bedienden bleven. Ze somt op: de keukenmeid, de binnenmeid, de djongos die huisjongen was en de moestuin deed, de wasmeid die de kokkin hielp om groenten schoon te maken.[2]
- Het woord huisjongen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Wegwezen!', riep ze tegen de Japanners” (Zondag 22 augustus 2010, 13:25), NOS