huisgod
- huis·god
- samenstelling van huis en god [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisgod | huisgoden |
verkleinwoord | - | - |
de huisgod m
- beschermgod van huis en familie (-> Romeinen)
- Het woord huisgod staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisgod" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be