Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·arts·prak·tijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisartspraktijk huisartspraktijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huisartspraktijkv / m

  1. gebouw of ruimte waar een huisarts werkt
     Patiëntenfolders verdwijnen uit huisartspraktijken, website neemt het over[1]
     Het ziekenhuis was de hoeksteen van de gemeenschap, zegt dokter Chistopher Beckett, geboren en getogen in Williamson. Hij heeft er een huisartspraktijk. Het ziekenhuis ging ten onder doordat mensen het vanwege de pandemie gingen mijden, zegt hij.[2]
  2. hoe zaken gaan tijdens het beoefenen van het huisartsenvak
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Patiëntenfolders verdwijnen uit huisartspraktijken, website neemt het over” (14-06-2018), NOS
  2.   Weblink bron “Het Amerikaanse zorgstelsel kraakt onder corona en armen zijn de dupe” (18-07-2020), NOS