hoogvogel
- hoog·vo·gel
- samenstelling van hoog bn en vogel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoogvogel | hoogvogels |
verkleinwoord |
de hoogvogel m
- (sport) de hoogste vogel bij het gaaischieten
- persoon die de baas is of de baas speelt
- Het woord hoogvogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.