• hoogst·ge·plaatst
stellend
onverbogen hoogstgeplaatst
verbogen hoogstgeplaatste
partitief hoogstgeplaatsts

hoogstgeplaatst

  1. de hoogste plaats in een rangorde innemend
    • Jetten en Horbach, hoogstgeplaatst in de competitie om het nationale kampioenschap betrouwbaarheidsritten van de KNAC, hebben de 12e Scheveningen-Luxemburg-Scheveningen-rit gewonnen. [1]