• hoofd·post·kan·toor
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdpostkantoor hoofdpostkantoren
verkleinwoord

het hoofdpostkantooro [1]

  1. een van de 250 zelfstandige postkantoren van Nederland
     Verwacht werd dat het eind 2012 zover zou zijn, maar het opzetten van de postagentschappen in winkels ging sneller dan gedacht. Voor elk zelfstandig postkantoor is nu gemiddeld genomen 2,5 servicepunt in de plaats gekomen. Er waren in Nederland ongeveer 250 zelfstandige postkantoren, de zogenoemde hoofdpostkantoren.[2]
  2. belangrijk postkantoor
     Eerder vandaag bezetten aanhangers van de oppositie het hoofdpostkantoor in Kiev. De regering van president Janoekovitsj eist dat de oppositie alle bezette overheidsgebouwen vrijgeeft.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Laatste postkantoor gaat dicht” (Donderdag 27 oktober 2011, 11:35), NOS
  3.   Weblink bron “Janoekovitsj ontslaat legerchef” (Woensdag 19 februari 2014, 19:13), NOS