honingkoek
- Geluid: honingkoek (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhonɪŋˌkuk / (3 lettergrepen)
- ho·ning·koek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | honingkoek | honingkoeken |
verkleinwoord | honingkoekje | honingkoekjes |
de honingkoek m
- (kookkunst) gebak met honing als ingrediënt dat de smaak bepaalt
- ▸ Manna, leerden de Israëlieten, die hier volgens het bijbelse verhaal langs kwamen op weg naar het beloofde land: „Het leek op korianderzaad, maar dan wit en het smaakte naar zoete honingkoek.”[2]
- Het woord honingkoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Oscar Garschagen“Zelfs de krekels en de kamelen zijn stil” (6 januari 2007) op nrc.nl